Matiging boete op concurrentiebeding

donderdag 11 juli 2019

Auteur: mr. drs. Harry Groenenboom

Op schending van een concurrentiebeding of relatiebeding staat meestal een fikse boete. Waar let de rechter op als een werknemer verzoekt om de boete te matigen? Onder andere op de schade die werkgever lijdt, zo blijkt uit een uitspraak van de kantonrechter te Haarlem van 22 mei 2019.

De feiten
Werkgever is een adviesbureau dat gespecialiseerd is in subsidies in de innovatieve sector voor technologiebedrijven. De arbeidsovereenkomst van werknemer met werkgever bevat een concurrentiebeding en relatiebeding.

Werkgever en werknemer gaan uit elkaar met wederzijds goedvinden. Zij leggen de gemaakte afspraken vast in een vaststellingsovereenkomst. Ook over het concurrentiebeding en relatiebeding maken zij afspraken. Kern daarvan is dat werknemer met ingang van 1 augustus 2018 als zelfstandige concurrerende werkzaamheden mag verrichten. Voorwaarde is dat de werknemer daarvoor aan werkgever een financiële vergoeding betaalt van maximaal € 15.000.

Werknemer wacht niet tot 1 augustus 2018. Al vanaf 1 januari 2018 werkt hij voor een concurrent van werkgever. De rechter in kort geding verbiedt werknemer op 5 juli 2018 om in strijd met het concurrentiebeding werkzaam te zijn. Werkgever eist ook een voorschot op de schadevergoeding. Die vordering wijst de rechter in kort geding af omdat daarvoor geen spoedeisend belang bestaat. Vervolgens start werkgever een bodemprocedure over de schadevergoeding. Van werknemer eist hij het bedrag van € 90.000,00.

Oordeel kantonrechter
In de bodemprocedure is de kantonrechter niet gebonden aan het oordeel van de rechter in kort geding. Daarom beoordeelt de kantonrechter eerst of het concurrentiebeding is geschonden. Dat blijkt inderdaad het geval te zijn. Werkgever en de opdrachtgever van de werknemer bieden hetzelfde soort diensten aan en vissen dus in dezelfde vijver. Omdat werknemer het concurrentiebeding schond, moet hij de in de vaststellingsovereenkomst opgenomen contractuele boetes betalen. Het gaat om een boete vanwege schending van het concurrentiebeding, en om een boete voor elke dag dat die schending voortduurt.

Werknemer beroept zich op grond van artikel 6:94 lid 1 Burgerlijk Wetboek op matiging van die boetes. De kantonrechter overweegt dat matiging alleen aan de orde is als de billijkheid dit klaarblijkelijk eist. Hij stelt daarom voorop dat hij de bevoegdheid om de boete te matigen terughoudend moet hanteren. Matiging is alleen aan de orde als toepassing van het boetebeding in de gegeven omstandigheden tot een ‘buitensporig’ en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt. Daarbij let de kantonrechter op de verhouding tussen de werkelijke schade en de hoogte van de boete. Verder ook op de aard van de overeenkomst, de inhoud en de strekking van het boetebeding en de omstandigheden waaronder het is ingeroepen.

Matiging boete
De kantonrechter matigt de boete. De volgende omstandigheden spelen daarbij een rol.

1. Werkgever kan niet aangeven hoe groot de schade is. De kantonrechter kan dan ook niet nagaan hoe de boete zich tot de schade verhoudt.

2. Wat betreft de inhoud en strekking van het beding overweegt de kantonrechter dat het geëiste bedrag van € 90.000 anderhalf bruto jaarsalaris van werknemer bedraagt toen deze nog bij werkgever werkte.

3. Over de omstandigheden waaronder werkgever het beding inroept, overweegt de kantonrechter dat de arbeidsovereenkomst met werkgever eindigde op initiatief van werknemer. Verder vindt de kantonrechter het van belang dat werknemer bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst onderhandelde over het concurrentiebeding. En ook dat werknemer bij de beëindiging van het dienstverband via een vaststellingsovereenkomst, bijgestaan door een jurist, opnieuw onderhandelde over het concurrentiebeding. Werknemer wist dus waar hij voor tekende. De kantonrechter concludeert daarom dat werknemer welbewust het risico aanvaardde dat hij met zijn werkzaamheden voor de opdrachtgever het concurrentiebeding schond.

Ook hecht de kantonrechter waarde aan het bezwaar van werknemer dat betaling van de geëiste € 90.000,00 aan schadevergoeding betekent dat hij zijn huis moet verkopen. Daarmee verliezen de werknemer, zijn vriendin en hun twee kinderen hun woning.

Boete is buitensporig en onaanvaardbaar
Alles afwegend acht de kantonrechter het gevorderde bedrag van € 90.000 buitensporig en daarom onaanvaardbaar. Vooral omdat werkgever geen schade aantoont en werknemer bij toewijzing van het geëiste bedrag zijn woning zal moeten verkopen. Anderzijds vindt de kantonrechter het te ver gaan om de boete te matigen tot nihil zoals werknemer vraagt. Hij ging tenslotte wel voor een concurrent werken. En het belang van de werkgever bij het voorkomen van verlies van klanten en ongerechtvaardigd voordeel voor de concurrent weegt zwaar. Dat werknemer een bedrag van maximaal € 15.000 aan werkgever betaalt als hij concurrerende activiteiten verricht, weegt wel mee bij het matigen van de boete. De kantonrechter stelt die vervolgens vast op € 32.500, Dat is alsnog een fiks bedrag. Daarnaast moet werknemer de proceskosten van werkgever betalen.

Slot
Deze uitspraak illustreert dat de omstandigheden van het geval van grote invloed zijn als het gaat om de vraag of een werkgever de contractuele boete op een concurrentiebeding kan incasseren. En ook dat zo'n boetebeding een reëel gevaar is voor de werknemer. Bent u werkgever of werknemer en heeft u vragen over een boetebeding in een arbeidsovereenkomst? Neem dan contact met ons op door te bellen naar 06-338 24 563. Of stuur een e-mail naar harry@groenenboomadvocaat.nl. Wij helpen u graag!

De uitspraak vindt u hier

Deel dit bericht via