De aanzegplicht voor het eerst voor de rechter

donderdag 4 juni 2015

Sinds 1 januari 2015 geldt de zogenaamde aanzegplicht. Die houdt in dat de werkgever bij tijdelijke arbeidsovereenkomsten die langer duren dan een half jaar, minimaal een maand van tevoren moet aangeven of, en onder welke voorwaarden, hij verder gaat met de werknemer. Houdt hij zich hier niet aan, moet hij een vergoeding betalen. Op 13 mei 2015 werden de eerste rechterlijke uitspraken gedaan. Hoe pakte dat uit?

De aanzegplicht
Eerst maar iets over het wetsartikel waarop de aanzegplicht is gebaseerd, artikel 7:668 Burgerlijk Wetboek (BW) dat sinds 1 januari 2015 van kracht is geworden. Daarin is ook geregeld dat de aanzegplicht niet geldt als een arbeidsovereenkomst korter dan zes maanden duurt, of als geen kalenderdatum als einddatum geldt. Bij het laatste kun je bijvoorbeeld denken aan een contract op projectbasis. Ook staat daarin dat, wanneer de werkgever niet aan zijn aanzegplicht voldoet, hij aan de werknemer een maandsalaris moet betalen. Voldoet de werkgever te laat aan de aanzegplicht, dan moet hij een gedeelte van een maandsalaris betalen.

Kantonrechter Den Haag
Op 13 mei 2015 sprak de kantonrechter Den Haag zich uit over de aanzegplicht. De werknemer eiste van de werkgever, een uitzendbureau, uitbetaling van de aanzegvergoeding. De arbeidsovereenkomst eindigde op 31 januari 2015. De kantonrechter oordeelde dat artikel XXIId van de Wet Werk en Zekerheid bepaalt dat artikel 7:668 BW niet van toepassing is op arbeidsovereenkomsten die eindigen binnen een maand na het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 7:668 BW. Aangezien artikel 7:668 BW op 1 januari in werking is getreden, valt een arbeidsovereenkomst die eindigt op 31 januari nog net niet onder dit artikel. De vordering van de werknemer werd daarom afgewezen.

Kantonrechter Leeuwarden
Ook de kantonrechter Leeuwarden oordeelde op 13 mei 2015 over een aanzegvergoeding. Een kapster eiste die op, omdat haar arbeidsovereenkomst op 1 maart 2015 afliep. De kantonrechter oordeelde dat werkneemster op tijd, binnen twee maanden na het einde van de arbeidsovereenkomst, actie had ondernomen. Hierbij verwees de kantonrechter naar artikel 7:686a lid 4 onderdeel a BW, waar dat is geregeld. Bovendien liep de arbeidsovereenkomst af op het moment dat artikel 7:668 BW al geldend recht was. De eis van de kapster werd dan ook toegewezen.

Verzoekschrift of dagvaarding
Eigenlijk is het niet correct om voor de hier besproken zaken te spreken van een ‘eis’. In beide gevallen was de procedure namelijk begonnen met een verzoekschrift. Formeel was dus sprake van een verzoek. De “eisers” gingen er namelijk onterecht van uit dat artikel 7:686a lid 2 BW van toepassing was. Daarin wordt bepaald dat de procedure over onder andere de aanzegverplichting per verzoekschrift moet worden ingeleid. Dit wetsartikel treedt echter pas op 1 juli 2015 in werking. Op het moment dat de procedures werden begonnen, was dat dus nog niet aan de orde. In beide gevallen oordeelde de kantonrechter dat tot 1 juli nog de dagvaardingsprocedure moet worden gevolgd.

Tenslotte
Heb je te maken (gehad) met een tijdelijke arbeidsovereenkomst, en wil je weten hoe het zit met de aanzegplicht? Neem dan contact op, en bel naar 06-338 24 563. Of stuur een e-mail naar info@groenenboomadvocaat.nl. Wij helpen je graag!

Deel dit bericht via