Wanneer geldt vrijwilliger die letsel oploopt als werknemer?

donderdag 4 januari 2018

Op 15 december 2017 oordeelde de Hoge Raad dat vrijwilligers van een parochie bij een ongeval dezelfde rechtsbescherming hebben als werknemers. Een vrijwilliger liep bij zijn werk voor de parochie letsel op. Volgens de Hoge Raad is de parochie daarvoor aansprakelijk. De vraag is, of deze uitspraak ook van belang is voor vrijwilligers van bijvoorbeeld een voetbalvereniging.

De feiten
Een lid van een zogenaamde klusgroep van de Parochie H.H. Vier Evangelisten uit Duiven plaatst verlichting op het dak van de kerk. Tijdens de werkzaamheden valt de vrijwilliger van het dak en loopt ernstig letsel op.

In een procedure probeert de vrijwilliger zijn schade te verhalen op de parochie. De zaak belandt bij het hof. Dat oordeelt dat sprake is van bedrijfsuitoefening in de zin van artikel 7:658 lid 4 BW. In dat artikel staat dat iemand die “in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf arbeid laat verrichten door een persoon met wie hij geen arbeidsovereenkomst heeft” aansprakelijk is voor de schade die deze persoon “in de uitoefening van zijn werkzaamheden” lijdt.

Oordeel hof
De vraag is dus, of de vrijwilliger werkzaam was in het kader van de ‘bedrijfsuitoefening’ van de parochie. Het hof oordeelt dat dit inderdaad het geval is. Het hof wijst daarbij op de volgende omstandigheden.

De parochie kent een duidelijke structuur. Er is sprake van een zekere gezagsverhouding binnen de klusgroep. De klusgroep is door de parochie opgericht. De klusgroep komt eenmaal per maand bijeen. Van deze bijeenkomsten worden verslagen gemaakt die naar het parochiebestuur worden gestuurd. Materialen worden in overleg met de penningmeester van de parochie aangeschaft. Het functioneren van de klusgroep is meermalen besproken in besprekingen van het parochiebestuur. De parochie verwerft inkomsten door het verlenen van diensten en het verhuren van onroerende zaken. Ook heeft de parochie enkele werknemers in dienst. Verder werden de werkzaamheden verricht met medeweten van het parochiebestuur. Daarmee gaf het parochiebestuur in elk geval impliciet opdracht tot het verrichten van die werkzaamheden. Ook het feit dat de parochie verantwoordelijk is voor het beheer van het kerkgebouw is een aanwijzing dat de vrijwilliger werkzaam was in de “bedrijfsuitoefening” van de parochie. Het hof zegt daarbij dat uit wetsgeschiedenis blijkt dat van bedrijfsuitoefening sprake is, als iemand de betreffende werkzaamheden ook door eigen werknemers kon laten doen. De parochie had bijvoorbeeld ook de pastoor het dak op kunnen sturen.

Oordeel Hoge Raad
De parochie is het oneens met het oordeel van het hof en legt de zaak voor aan de Hoge Raad. Daar brengt de parochie onder andere naar voren dat de werkzaamheden van de vrijwilliger niet vallen onder het bereik van artikel 7:658 lid 4 BW.

De Hoge Raad gaat daar niet in mee. Volgens de Hoge Raad is beslissend of de vrijwilliger die werkzaamheden verricht, een vergelijkbare positie als een werknemer heeft. Is dat het geval, dan heeft de vrijwilliger recht op eenzelfde zorg als een werknemer. De Hoge Raad baseert zich hierbij op het antwoord op Kamervragen van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Dat werknemers van de parochie nooit verlichting op het dak zouden plaatsen, doet volgens de Hoge Raad niet ter zake. Uit de parlementaire toelichting op artikel 7:658 lid 4 BW blijkt, dat voldoende is dat de parochie de mogelijkheid heeft de werkzaamheden door eigen werknemers te laten uitvoeren. Dat de parochie kan kiezen de pastoor of een vrijwilliger het dak op te sturen, mag volgens de Hoge Raad niet van invloed zijn op de rechtspositie van iemand die bij het werk schade of letsel oploopt.

Of iemand die als vrijwilliger werkzaamheden verricht, voor de zorg voor zijn veiligheid (mede) afhankelijk is van degene voor wie hij die werkzaamheden verricht, moet aan de hand van de omstandigheden van het geval worden vastgesteld. Daarbij zijn volgens de Hoge Raad de volgende factoren van belang:

  • de feitelijke verhouding tussen betrokkenen;
  • de aard van de verrichte werkzaamheden;
  • de mate waarin de ‘werkgever’, al dan niet door middel van hulppersonen, invloed heeft op de werkomstandigheden van degene die de werkzaamheden verricht en op de daarmee verband houdende veiligheidsrisico’s .

De afweging die het hof maakte, voldoet aan de criteria van de Hoge Raad. De Hoge Raad verwerpt dan ook het beroep van de parochie.

Verder is van belang dat de Hoge Raad zich uitspreekt over vrijwilligers in het algemeen, en de uitspraak niet beperkt tot kerkelijke vrijwilligers. Naar het oordeel van de Hoge Raad is doorslaggevend of een vrijwilliger een positie heeft die vergelijkbaar is met die van een werknemer. Of het daarbij om kerkelijk of niet-kerkelijk vrijwilligerswerk gaat, doet niet ter zake. De uitspraak van de Hoge Raad geldt dus ook bijvoorbeeld voor vrijwilligers van een voetbalvereniging.

Lessen
Valt op grond van dit arrest van de Hoge Raad dan ook echt elke vrijwilliger onder het beschermingsbereik van artikel 7:658 lid 4 BW? Dat hangt af van de omstandigheden van het geval. Er valt nog iets meer te zeggen. Als het antwoord op de volgende vragen ‘ja’ is, is de kans groot dat sprake is van een vrijwilliger die dezelfde rechtsbescherming geniet als een werknemer. Die vragen zijn:

  • werkt de vrijwilliger in het kader van, en onder de verantwoordelijkheid van, een georganiseerd verband?
  • oefent dat georganiseerde verband op één of andere manier een bedrijf uit, bijvoorbeeld door verhuur of verlenen van diensten?
  • gaf dat georganiseerde verband wel of niet opdracht tot het verrichten van de betreffende werkzaamheden?

Slot
Heeft u naar aanleiding van het bovenstaande vragen? Bijvoorbeeld over de risico’s die u loopt met de inzet van vrijwilligers? Neem dan gerust contact op en bel 06-338 24 563. Of stuur een e-mail naar info@groenenboomadvocaat.nl. Wij helpen u graag!

Deel dit bericht via